Mijn supermarkt om de hoek heeft op dit moment kersen in de aanbieding. Je struikelt bijkans over de grote stapels plastic dozen. Maar in sommige dozen zitten rode kersen, in andere bijna zwarte. Duidelijk twee verschillende rassen dus, maar welke, dat staat er niet op. Eerder deze week was ik in een kersenboomgaard waar ze wel 40 tot 45 verschillende kersenrassen kweken. En dat worden er steeds meer, vertelt rondleider (tevens opperplukker en snoeichef) Ton de Rijk, want ‘dat willen de mensen’. Zou het zo zijn dat het bij aardbeien en lambada’s nog altijd zware strijd is, maar dat het bij kersen al koek en ei is? Vraagt u bij de groenteboer wel eens naar ‘Varikse zwarten’ of ‘Duitsers’?
Nee, dat dacht ik al. Maar bij de kersenstal langs de weg in Cothen doen ze dat kennelijk wel. Daar kon ik maar moeilijk kiezen tussen de Mierlandse zwarte en de meikers, ter plaatse aangeduid als maaikers, wat ik aanvankelijk aanzag voor poldernaiderlands. En niet te vergeten de tikje bleke Napoleons (zie foto hierboven), ook wel ‘kersen met een blosje’, ‘spekkers’, ‘Spaanse kersen’ of ‘bonte kersen’ genoemd. En bij onze zuiderburen zeggen ze ‘witbuiken’, hoor ik van een Belgische in het gezelschap. In ieder geval voor liefhebbers, ze zijn wat zurig en vrij crispy.
De weliswaar bijna zwarte, maar nogal flauwe Eurlise kon me ook al weinig bekoren maar het wachten is op de late soorten, Regina, Karina (what’s in a name!) en de langstelige Kordia – die schijnen het allerlekkerste te zijn.