Het meervoud van appeltaart is makkelijk. Van boterkoek en moorkop ook. Maar wat is het meervoud van een clafoutis? De meeste mensen weten al niet eens hoe je er eentje uitspreekt, laat staan twee. Dus even voor de zekerheid: het is kla-foe-tíe, met de klemtoon op de laatste lettergreep. Een Franse uitvinding van wereldformaat. In mijn onafscheidelijke culinaire naslagwerk Larousse de la Cuisine staat gek genoeg niet veel meer vermeld dan dat het gaat om ‘een dessert met in principe zwarte kersen met pit’. Dat eet trouwens heel onhandig, al heeft het wel iets rustieks. Maar dit terzijde. Volgens dezelfde Larousse kan het echter ook met mirabellen, pruimen, peren of appels. Maar de auteur van het net verschenen kookboekje Clafoutis heeft er nog een hele stapel bijverzonnen. Met gember, met frambozen, met perziken, met citroen en tijm, met koffie en met karamelsnoepjes. En dat zijn pas de zoete. Er zijn ook nog hartige, met geitenkaas, met ui en ansjovis, met vijgen en bacon en dan ben ik nog lang niet halverwege.
Wat is een clafoutis nu eigenlijk? Een soort taart, maar dan zonder deeg. Een pudding-omelet-achtige substantie op basis van eieren, melk en een beetje bloem. Maar nou is het gekke: in dit boekje is bijna elke clafoutis er eentje met een deegrand. Hoe kan dat nou? En het is toch echt een Frans boek door een Frans auteur van een Franse uitgever. Is er nou helemaal niets meer heilig? En de originele kersenclafoutis is pas nummer 16. Zestien! Van de negenentwintig. Pfff, waar moet dat heen allemaal?
En oja, het meervoud van clafoutis is… clafoutis.
Isabel Brancq-Lepage, Clafoutis, uitgeverij Becht, ISBN 9789023012320, € 11