Ik heb ooit in de Dordogne twee weken een vakantiehuis gehuurd met een perzikenboomgaard ernaast. Onbeperkt de hele dag perziken eten, dan komt het ultieme geluk toch ineens akelig dichtbij. En wát voor perziken! Kogelronde blozende gevaartes, groter dan ik ze ooit in een fruitkraam gezien heb, en ontelbare malen sappiger dan ik ze ooit eerder genuttigd had. Sindsdien blijft het behelpen, op perzikgebied. Maar sinds een paar weken zie ik overal bij de betere (lees: avontuurlijkere en werkelijk in kwaliteit en lekker geïnteresseerde) groenteboer wilde perziken liggen. Wat is er in hemelsnaam wild aan een perzik? Met hun rare platte vorm zijn het eerder ontroerende kneusjesdan ruige types. Maar wel heerlijk sappig. Vanbinnen bovendien niet ordinair oranje-achtig, maar mooi bleekgeel, bijna wit, zoals die delicate witte perziken die je altijd alleen in Frankrijk schijnt te kunnen vinden. Met een schattig klein pitje, dat zich echter muurvast heeft ingemetseld, en daardoor onmogelijk elegant valt te verwijderen. Ergo, dit zijn geen perziken om ingewikkelde culinair verantwoorde dingen mee te doen. Gewoon opeten en het sap langs je kin laten druipen.